Ik heb pas een dik boek over edelstenen gekocht uit 1950: “Handboek voor edelsteenkunde”, geschreven door J. Bolman. Wie was de heer J. Bolman, roepnaam Jan, en wat heeft hij voor de Nederlandse edelsteenkunde betekend? De Federatie Goud en Zilver zal toch niet zomaar de erelegpenning in 1952 aan hem hebben uitgereikt, voorzien van de inscriptie “Pionier der Edelsteenkunde”? Een biografie van deze vaderlandse edelstenengrootheid ontbrak tot nu toe.
Jonge jaren in Leeuwarden
Jan Bolman wordt 28 september 1882 geboren te Leeuwarden. Zijn vader is een bekende juwelier, en een philantroop die de positie van de “kleine luyden” zeer ter harte gaat. Vader Bolman ziet de toekomst van Jan al voor zich als opvolger in zijn bedrijf. Jan gaat naar de HBS, daarna naar de ambachtsschool en vervolgens naar de academie voor beeldende kunsten in Haarlem. Hij blijkt een groot talent te hebben als fijnmechanicus. Na zijn dienstplicht in 1903 koopt vader Bolman een juwelierszaak in Groningen en zet Jan als juwelier aan het werk.
Jan is behoorlijk kritisch. Als hij aan zijn vader vraagt hoe die zo zeker weet dat een bepaalde steen “echt” is, zegt zijn vader: “Ik heb hem voor echt gekocht”, en daarmee was het onderwerp gesloten. Dit was voor Jan onverteerbaar. Nu, 120 jaar later, is er natuurlijk niet veel veranderd als ik bedenk hoe vaak ik heb gehoord: “Ik heb een betrouwbare leverancier!”.
Jan blijkt qua karakter meer gemmoloog dan juwelier. Op een dag komt er een boerenmevrouw met een armband binnen in zijn zaak. Hij uit geen loftuigingen over het sieraad zoals een echte juwelier zou betamen, maar zegt onomwonden: “Misschien vindt u hem mooi, ik vind hem afschuwelijk…”. Dat loopt natuurlijk niet goed af. Na enkele jaren sluit de vestiging in Groningen en keert Jan terug naar Leeuwarden, waar inmiddels de gezondheid van zijn ouders steeds slechter wordt.
In 1909 overlijdt zijn 52-jarige moeder. Het jaar daarop, 1910, overlijdt zijn vader op 53-jarige leeftijd.
Technisch bureau en verhuizing naar het Gooi
Officieel blijft Jan juwelier. Het is niet helemaal meer te achterhalen hoe een en ander precies is gelopen, maar uiteindelijk richt hij in Leeuwarden een edelsteenkundig onderzoeksbureau op. Hij adverteert eind jaren twintig met: “Technisch bureau voor onderzoek van edelsteenen”, gevestigd in “Over de Kelders” te Leeuwarden. Daarnaast organiseert hij ook tentoonstellingen van edelstenen en reist naar plekken in Europa om zijn verzameling aan te vullen. Jan krijgt drie kinderen met zijn eerste vrouw, Macheltje Visser.
In 1930 is hij de gedelegeerde voor edelstenen op het juwelierscongres te Londen. Dit internationale congres werd opgericht door C.J.A. Begeer (van de koninklijke van Kempen en Begeer) in 1926 en was voor de tweede wereldoorlog hét congres over deze materie.
Op 11 juni 1931 overlijdt Macheltje. Jan verhuist daarna naar Bussum en start daar een “Mineralogisch Instituut”. In Bussum krijgt Jan een relatie met de in Hilversum wonende Jeanne Verbeeck, waarmee hij op 9 augustus 1933 in het huwelijk treedt. Het hele gezin Bolman verhuist dan naar de villa aan de Wernerlaan 20 te Hilversum, het huis van Jeanne. Ze zijn samen niet onbemiddeld, getuige de veiling in 1964 bij Brandt te Amsterdam van kunstvoorwerpen uit haar nalatenschap. Jan houdt zich vanaf dat moment alleen bezig met edelstenen. Hij voltooit de opleiding edelsteenkunde aan de universiteit van Königsberg (het huidige Kaliningrad, onder edelsteenliefhebbers ook bekend als het centrum voor Baltisch barnsteen) en haalt in 1936 het examen. In de krant wordt daar melding van gemaakt met de tekst: “het betreft hier een bijzonder geval, aangezien de heer Bolman dit resultaat bereikte met zelf-studie en reeds 52 jaar oud is”.
Het eerste instituut te Leiden
De grote academische doorbraak komt in 1936, als de Leidse prof. dr. B.E. Escher samen met de vroegere juwelier J. Bolman het “Nederlandse instituut voor wetenschappelijk onderzoek van edelsteenen en paarlen” met bijbehorend laboratorium opricht. Het is onderdeel van het Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie, wat weer nauw verbonden is aan de universiteit Leiden. De voorganger van het museum had als donatie ooit een grote collectie edelstenen van koning Willem I ontvangen, en op basis daarvan was een gemmologische traditie in Leiden ontstaan. Het instituut wordt gesteund door overheid, de universiteit en ook het bedrijfsleven in een bijzonder samenwerkingsverband. Daarnaast zijn er adviserende leden uit het buitenland, waaronder B.W. Anderson uit Londen, een van de bedenkers van het welbekende chelsea filter. Het laboratorium werkt deels voor de wetenschap, en deels op commerciële basis. Het instituut doet niet aan waardebepalingen.
Het belangrijkste doel is om de branche te helpen vervalsingen te onderscheiden, en daarvoor niet meer afhankelijk te zijn van het buitenland. Als een steen goed wordt bevonden, geeft het instituut een certificaat uit. Er wordt wel gewaarschuwd dat in de toekomst vervalsingen zullen optreden die niet meer door “gewone experts” kunnen worden gedetecteerd, maar dat dit door de Leidse experts altijd mogelijk zal blijven. Het klinkt voor mij, nu in 2024, allemaal nog heel modern. Onwillekeurig denk je toch aan de huidige problematiek rond de synthetische diamanten.
In deze jaren schrijft Jan een aantal boeken. Het begint met ‘De edelsteenen uit den Bijbel” uit 1938, gevolgd door een boek om edelstenen te herkennen. In deze laatste zijn al duidelijk de contouren te herkennen van zijn dikke boekwerk dat in 1950 uit zal komen.
De “refractograaf van Bolman”
Een probleem van het nieuwe instituut is ook heden ten dage nog niet helemaal opgelost: hoe weet je dat een certificaat bij een bepaalde edelsteen hoort? Een foto, gewicht of andere kenmerken kunnen worden nagemaakt. We zien dat tegenwoordig ook met de laserinscripties. Jan bedenkt hiervoor een oplossing. Hij is een ervaren “kaarsenkijker”, dat wil zeggen een edelsteen determineren door deze voor een kaarsvlam te houden. Met wat oefening kun je dan allerlei eigenschappen, tot het spectrum aan toe, zonder extra apparatuur zien (zegt men). Hodgkinson heeft dit rond 1980 uitgebreid beschreven en noemt dat “Visual Optics”. Jan is veertig jaar eerder en kent die term dus niet.
Het geeft Jan een briljante inval. Iedere steen is net even anders geslepen. Het slijpen gebeurde toen nog allemaal met de hand dus dat is een plausibel uitgangspunt. Als je nu een methode zou hebben om het slijpsel te bepalen ben je klaar. Hij kwam op het idee om licht van een puntlichtbron door de steen te sturen. Als je dit via het culet (het puntje onderaan de briljant) doet, gaat het licht door de steen, wordt gebroken door de facetten rond de tafel, en laat allemaal lichtpuntjes op een schermpje zien. Het patroon is direct afhankelijk van de slijphoeken. Maak je een foto van dit patroon dan is dat een unieke vingerafdruk van de steen. Jan bedenkt nog wat ingewikkelde uitbreidingen, maar als ik dat uitleg, wordt dit verhaal hier onbegrijpelijk. Uiteindelijk zijn er meer dan 400 certificaten van edelstenen uitgegeven voorzien van zo’n refractogram, zoals Jan het noemt. Het apparaat zelf krijgt de naam “refractograaf”.
Het geheel geeft mij de indruk van een Lupardiaans apparaat (professor Lupardi is de nemesis van kapitein Rob in de gelijknamige strips). Bij de opening van het instituut in 1937 beschrijft een journalist het als “een toestel, dat veel overeenkomst vertoont met een tooverlantaarn”. Er is er maar één van gemaakt. Op diverse plekken schrijft Jan dat “binnenkort” een beschrijving zal volgen, maar die komt er nooit. Ook in zijn magnum opus is foto noch werktekening te vinden, terwijl allerlei andere apparatuur meerdere keren wordt beschreven. Oneerbiedig vermoed ik dat het principe juist is, maar de praktijk weerbarstiger.
Toch was ik wel benieuwd naar de werking, en heb dus een proefopstelling opgezet. Een rode laser als lichtbron, een “houder” van een schijfje meccano, en daar bovenop een matglas om het patroon te zien. Ik heb het getest met twee grotere briljant geslepen stenen. Een kwarts en een cubic zirconia, 13mm respectievelijk 10mm doorsnede. Daarnaast een slecht geslepen peridot. Het patroon is zichtbaar, en de verschillen in slijpsel en brekingsindex ook. Met de robotslijpers van tegenwoordig waarschijnlijk niet helemaal uniek. De refractograaf van Jan is buiten Leiden nooit gebruikt. Nadat Jan zijn rol in Leiden was uitgespeeld, is er ook daar niet meer over gesproken.
De tweede wereldoorlog
In de jaren voor de tweede wereldoorlog wordt Jan een echte edelstenensuperster. Hij treedt op als getuige-deskundige in rechtszaken, wordt uitgenodigd voor radio-interviews, en geeft lezingen en cursussen. In 1938 staat hij zelfs in het vijf kilo zware boek “Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld”. Dit succes verandert allemaal vanaf mei 1940.
Een persoonlijke ontboezeming van mij tussendoor als het over deze periode gaat. Ik ben zelf van 1962, en heb dus bewust de verhalen gehoord van degenen die de oorlog hebben meegemaakt. Mij is daarbij bijgebleven hoe weinig er over gesproken werd. De rode draad was dat de meesten op hun eigen manier deze tijd zo goed en menselijk mogelijk probeerden te overleven.
In het begin proberen veel Leidenaren met de situatie om te gaan door het “business as usual” te laten lijken. Er wordt gepubliceerd in vakbladen zoals het chemisch weekblad, het onderzoek gaat door zo goed en zo kwaad als mogelijk. Jan publiceert zelfs een boek over “The mystery of the pearl”. Hij bedankt daar Dr. Escher uitdrukkelijk voor de hulp die hem geboden heeft.
Maar in 1942 is de maat definitief vol. De bezetter probeerde de Universiteit Leiden te nazificeren, maar in mei-juni 1942 nemen in een hoog tempo de nog resterende hoogleraren ontslag. Dit doet dr. Escher ook, en hij wordt daarom vervolgens met andere Nederlandse prominenten langere tijd gegijzeld te Haaren, Noord-Brabant. Na zijn vrijlating eind 1942 duikt hij gelijk onder voor de rest van de oorlog.
Jan Bolman blijft wel actief in zijn Leidse laboratorium. Zolang de treinen rijden, reist hij heen en weer. Nadat forensen niet meer haalbaar was, vermoedelijk ergens tussen begin 1944 en de spoorwegstaking van september 1944, neemt hij de apparatuur van het laboratorium onder de arm en gaat thuis in Hilversum verder met onderzoek. Er komt een bordje in de tuin aan de Wernerlaan met daarop de tekst “Nederlands Edelsteenkundig Laboratorium”. In deze jaren werkt hij vooral aan zijn magnum opus. Zelf zegt hij daar over in het voorwoord van dit boek: “Een woord van dank past hier voorzeker aan den heer Directeur der Gemeentelijke Lichtbedrijven te Hilversum (…), die, trots de Duitsche bepalingen, door verhoging van de toegestane rantsoenen gas en electriciteit (…) zorgde dat de onderzoekingen voortgezet konden worden”.
In de latere oorlogsjaren komen een aantal juweliers in Amsterdam samen om les te krijgen in de studie van de edelstenen. Jan verzorgt de lessen. Een aantal van zijn studenten nemen later deel aan de examens voor F.G.A. Je zou dit dus de eerste formele edelsteenopleiding in Nederland kunnen noemen.
Je zou denken dat hij op deze manier “makkelijk” de oorlog is doorgerold. Niets is minder waar. Zijn zoon raakt vermist in Duitsland (als een van de slachtoffers van de Arbeitseinsatz). Pas in 1956(!) ontvangt de familie het bericht van het ministerie van Justitie dat zijn zoon op 31 mei 1945 in Duitsland is overleden.
Na de bevrijding
Jan Bolman keert niet meer terug naar Leiden. Hij presenteert zichzelf nu als hoofd van het “Nederlandsch Edelsteenkundig Laboratorium te Hilversum”. In hoeverre apparatuur weer is teruggegaan naar Leiden weet ik niet. Wat de reden is om niet terug te gaan, wordt nergens expliciet gegeven. Op basis van wat indirect bewijs vermoed ik dat de relatie tussen Escher en Bolman niet meer de beste is. Ik kan me levendig voorstellen dat de verschillende wijze waarop de laatste oorlogsjaren waren beleefd, goed samenwerken onmogelijk maakt. Jan vertelt en schrijft hierna bijna nergens meer over zijn Leidse periode, en Escher noemt zijn naam in de stukken die ik heb gezien ook nooit meer. Van 1945 tot 1946 is dr. Escher rector van de Universiteit Leiden. Op 22 december 1947 gaat Jan officieel met pensioen. De reden die wordt aangegeven is zijn gezondheid en het bereiken van de 65-jarige leeftijd eerder dat jaar. Jan gaat hierna gewoon verder in zijn eigen laboratorium.
Het wetenschappelijk instituut blijft nog wel in Leiden bestaan, maar er zijn geen activiteiten meer. Uiteindelijk wordt het schoorvoetend door dr. Escher opgeheven. De aanleiding daarvoor is prozaïsch: de posterijen vragen hem of het relatienummer van het instituut moet blijven bestaan.
In 1950 verschijnt dan Bolmans grootste werk, het eerder genoemde “Handboek voor edelsteenkunde” bij uitgeverij Paris, met meer dan 1000 pagina’s. Ik heb ze niet allemaal gelezen, maar het bevat veel (foto-) materiaal dat oorspronkelijk in Leiden is vervaardigd. Nergens is echter een referentie naar de Leidse periode te vinden. Het boek zelf is overigens na 75 jaar nog steeds goed leesbaar en een mooie bron voor historisch onderzoek.
Het bloed kruipt bij dr. Escher ondertussen waar het niet gaan kan, en in 1951 wordt dr. Piet Zwaan conservator bij het museum. Hij krijgt de opdracht om de collectie edelstenen van koning Willem I te onderzoeken. Piet Zwaan wordt uiteindelijk gedurende vele jaren de edelsteenauitoriteit in Nederland.
Rusten op lauweren
In 1952 bereikt Jan de 70-jarige leeftijd. Dit leidt tot verschillende interviews in onder meer Trouw, Handelsblad en andere kranten. Hij wordt door hare Majesteit benoemd tot “Ridder in de orde van Oranje-Nassau”. Zijn echtgenote Jeanne Verbeeck was die eer overigens al in 1938 ten deel gevallen. Daarnaast komt ook de Federatie Goud en Zilver langs. W.F. Goldschmeding F.G.A., voorzitter van de federatie Goud en Zilver, én oud-student, geeft hem de eerder genoemde erelegpenning met de inscriptie “Pionier der Edelsteenkunde”. In de interviews van 1952 en 1953 valt de journalisten vooral de vitaliteit van Jan op. Een van hen schrijft: “70 jaar zou een vergissing van de burgerlijke stand kunnen zijn, vijftig zou men hem niet gauw schatten”.
Een kleine drie jaar later, op 17 januari 1955, overlijdt Jan Bolman plotseling te Hilversum. Hij ligt begraven op begraafplaats Bosdrift aldaar.
Epiloog
Hier zou het verhaal kunnen stoppen, maar het lijkt erop dat het overlijden van Jan de stichting van een nieuw edelsteenlaboratorium in een stroomversnelling brengt. Het zijn tumultueuze tijden voor de federatie, de plek waar het Nederlands edelsteenkundig onderzoek samenkomt. Er zijn een aantal verschillende vakverenigingen aan het fuseren, en waar gehakt wordt vallen spaanders. Oude garde gaat, nieuwe garde komt.
In Edelmetaal, het maandblad van de federatie, wordt in februari 1955 een “in memoriam” gepubliceerd door W.F. Goldschmeding. Opmerkelijk is dat hij de naam voor Bolman als “J.H. Bolman” schrijft. Die midden-H is nergens anders te vinden en waarschijnlijk een fout.
Een maand later, maart 1955, schrijft J. Hammes, F.G.A. (toentertijd een expert en misschien ook wel een biografie waard) in het maandblad: “Na het overlijden van de heer Bolman bereiken mij aanvragen van de zijde der juweliers tot onderzoek van edelstenen”. En refereert eraan dat er besprekingen zijn om tot een nieuw laboratorium te komen. Dit bewijst overduidelijk dat Jan tot aan zijn dood dé expert was van edelstenen in Nederland, en zijn laboratorium actief was in Hilversum.
In juli 1955 schrijft het federatiebestuur in hetzelfde maandblad dat er al enkele jaren behoefte was aan een instantie waar deskundig onderzoek naar edelstenen kan worden gedaan. Het versterkt mijn eerdere gevoel dat er binnen de Nederlandse gemmologie wat frictie heerste (what’s new zal ik maar zeggen).
Dr. Escher gaat in 1955 met pensioen op 70-jarige leeftijd, en een van de laatste daden is het oprichten van een nieuw edelsteenkundig laboratorium te Leiden, in samenwerking met de federatie. In 1957 wordt dit allemaal geformaliseerd met een nieuwe stichting, die wonder boven wonder dezelfde naam krijgt als twintig jaar eerder in 1936: “Stichting Nederlands Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek aan Edelstenen en Paarlen”, afgekort het SNIWOEP. Dit keer wordt Piet Zwaan als eerste directeur van het bijbehorende laboratorium benoemd. Voor het publiek worden in de dagbladen exact dezelfde redenen aangegeven voor de oprichting als bij de eerste stichting: kennis verhogen, imitaties detecteren, en we willen niet, zoals in het verleden, afhankelijk zijn van het buitenland. Jans naam wordt nergens genoemd, en de eerste Nederlandse edelsteenkundige lijkt een beetje vergeten. Een onoplettende lezer zou zo maar denken dat de edelstenen van Willem I een eeuw in een doosje hebben gelegen.
De tijd heelt alle wonden. Uiteindelijk is het Piet Zwaan zelf, die de zaak in 1978 rechtzet bij zijn inaugurale rede als bijzonder hoogleraar gemmologie. Hij spreekt daar onder meer de volgende tekst over de collectie edelstenen van Willem I: “Het is voor de tweede wereldoorlog de heer J. Bolman geweest, die zich intensief met de bewerking van deze collectie heeft beziggehouden. Zelf heb ik dit onderzoek na de oorlog voortgezet (…)”.
In 1982 wordt het laboratorium van het SNIWOEP hernoemt naar het welbekende Nederlands Edelsteen Laboratorium. Uiteindelijk houdt het tweede SNIWOEP in 2004 op te bestaan als de activiteiten en het laboratorium worden ondergebracht bij Naturalis.
Verantwoording
De meeste informatie komt uit oude kranten, met name via delpher.nl. Verder de open archieven en enkele genealogische websites. Daarnaast ook met name:
- “Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld”, 1938
- “RGM 1878 - 1978; Past, Present, and Future”, Bongersma, 1978
- “Handboek voor edelsteenkunde”, Bolman, 1950
- “Edelmetaal”, jaargang 1955
Speciale dank aan Willem Hovinga van graftombe.nl voor toezending van de foto van het grafmonument. Dank aan erven Kuhn voor toestemming publicatie tekening Lupardi. De eventuele rechthebbenden voor de twee foto’s van Jan zijn ondanks mijn inspanningen niet meer te achterhalen.
Niet alle mij bekende gebeurtenissen en mij bekende boeken zijn in dit artikel opgenomen.
Vanzelfsprekend is er zo hier en daar sprake van wat creatieve interpretatie van mijn kant.