Ivoor is het dentine van de (slag)tanden van sommige zoogdieren. Het bekendste is natuurlijk het ivoor van olifanten, maar er is ook ivoor van walrussen en zelfs everzwijnen. Het olifantivoor is letterlijk al sinds mensenheugenis in gebruik, voor beeldjes, sieraden, biljartballen tot pianotoetsen aan toe. Het materiaal vervulde door zijn bewerkbaarheid de rol van de hedendaagse kunststoffen. Het toenemende gebruik van ivoor in de 19e en 20e eeuw, maar misschien nog meer het verlies van leefomgeving, leidde er toe dat de olifant dreigde uit te sterven. Internationale afspraken moeten dit voorkomen. De handel in ivoor is daardoor sterk gereglementeerd.
In hedendaagse juwelen wordt het niet meer gebruikt. Waarschijnlijk heb ik het om die reden nauwelijks in de praktijk gezien, op een enkele biljartbal en armband na, en bleef het bij boekjeswijsheid. Omdat het wel in antieke juwelen kan voorkomen was ik daar niet zo tevreden over. Er is nu eenmaal een groot verschil tussen enerzijds op een foto de structuur van het materiaal te zien, en er anderzijds real-life met loupe en lamp naar op zoek te gaan. Dit laatste kan concreet voorkomen, bijvoorbeeld wanneer iemand een sieraad wil verkopen met een medaillon van olifantivoor. Dat mag niet zomaar, en als het medaillon van recente datum is, helemaal niet. Is het daarentegen gemaakt van bot of mammoetivoor is er geen probleem.
Het stond al een tijdje op mijn verlanglijstje om er eens beter naar te kijken. Ik had inmiddels mammoetivoor en verschillende potjes van bot. Toen materiaal werd aangeboden bij een veilinghuis, met ivoorcertificaat, was de tijd gekomen om de verzameling uit te breiden met wat “echt” ivoor.
Olifant en mammoet
Olifanten en mammoeten zijn in het dierenrijk nauwe familieleden van elkaar. Het gevolg van deze nauwe verwantschap is dat er grote overeenkomsten zijn tussen het ivoor van beide soorten.
De mammoet is inmiddels uitgestorven, maar dat is nog niet eens zo heel lang geleden. Ze waren nog levend op de aarde toen de Egyptenaren hun grote pyramides bouwden. Door de conservering van mammoetrestanten in permafrost is heden ten dage veel kwalitatief hoogwaardig mammoetivoor beschikbaar.
De olifant kent een tweetal ondersoorten, de aziatische en de afrikaanse olifant. Er is verder sprake van twee ondersoorten voor de afrikaanse: de savanna- en de bosolifant. Gemmologisch is het verschil tussen het ivoor van de olifantsoorten niet zo groot, en in de praktijk verwaarloosbaar. Het schijnt dat het ene ivoor wat harder is dan het andere, waardoor het vooral bij de bewerking wat uitmaakt.
Bescherming via CITES
De handel in olifantivoor is sterk gereguleerd in het kader van CITES, de “Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora”. Volgens de richtlijnen mag een bewerkt voorwerp van olifantivoor als antiek worden verhandeld als het voor 3 maart 1947 is vervaardigd. Dit moet worden aangetoond door een verklaring van een deskundige via een CITES-certificaat.
Ollifantivoor van na 1947 kan nog wel worden verhandeld, mits het aan een aantal voorwaarden voldoet. Hiervoor is een EU-Certificaat nodig. De eisen daaraan zijn veel en veel strenger dan aan het antiek ivoor.
Kenmerken van ivoor
Ten opzichte van mineralen is het determineren van ivoor wat ingewikkelder. Organisch materiaal is wat makkelijker om te simuleren door vervalsers dan mineralen.
UV Licht
Het gebruik van long wave ultra violet licht is de eerste stap. Ivoor wordt helderblauw / wit, of meer groen-gelig als het wat ouder is. Helaas geldt dit voor veel meer materialen (zoals bot, een veelgebruikte simulant). De UV test is dus handig om materiaal snel uit te sluiten, maar is niet diagnostisch en naar mijn idee wat overschat in de literatuur.
Hete naald
Ivoor en ander dierlijk materiaal geeft een verbrand houtskool geur af als het wordt geprikt met een gloeiend hete naald, en laat een zwart putje achter. Bepaalde kunststofsimulanten smelten. Deze test is destructief, en aangezien het de meeste simulanten niet detecteert, ook niet aan te raden.
Brekingsindex
Op de refractometer geeft olifantenivoor ongeveer 1.54 aan, of iets hoger. Er wordt wel eens gezegd dat refractometer-vloeistof het ivoor zou aantasten. Voorzichtig zijn, dus.
Hardheid
De Mohs hardheid is ongeveer 2.5 – 3.0. Ook deze test is destructief, maar is wel meer specifiek.
Soortelijke massa
Voor ivoor van een olifant is dit ongeveer 1.7 – 1.9. In de literatuur wordt als bovengrens veelal 2.0 aangegeven, maar het lijkt erop alsof dit een kopieerfout is. De hogere waardes betreffen geen olifantivoor maar bijvoorbeeld de walrus. Ook bot heeft een hogere soortelijke massa. Soortelijke massa wordt bepaald met de hydrostatische methode, en dat betekent dat het voorwerp in water moet worden ondergedompeld. Het is zaak om goed op te letten dat er geen luchtbelletjes in holtes achterblijven. Daarnaast kan ivoor water absorberen, het is dus het beste het contact met water zo kort mogelijk te houden.
Kleur
Ivoor is (room)wit tot behoorlijk gelig bij oudere stukken. Mammoetivoor is meestal meer een gele room waar die van olifanten meer gebroken wit is.
Schreger-lijnen
Het diagnostisch kenmerk voor ivoor (olifant of mammoet) zijn de zogenaamde Schreger-lijnen. Dit is een patroon in de slagtand met lijnen in de lengterichting, en een ruitjespatroon in de doorsnede van de tand. Dit patroon wordt ook in harsen nagemaakt, maar ziet er dan toch net anders uit.
Deze lijnen kunnen worden gebruikt om onderscheid te maken tussen olifant en mammoet, door de hoek tussen de lijnen te meten. Helaas vereist dit wel dat het ivoor uit een bepaald deel van de slagtand komt. In de praktijk is het gebruik van deze hoek behoorlijk foutgevoelig en is de scheiding welke hoek nu precies bij welke soort hoort niet helemaal eenduidig.
Geavanceerde technieken voor 100% zekerheid
In hoeverre iets daadwerkelijk ivoor is van een olifant, en niet van een ander dier (inclusief de mammoet), kan soms alleen worden bepaald met geavanceerde methodes zoals dna analyse en FTIR spectroscopie.
Met volle zekerheid bepalen of het kleinere objecten van ivoor van een Aziatische of Afrikaanse olifant afkomstig zijn, vereist bijna altijd een dna analyse, en is daardoor niet mogelijk voor de incidentele analist. Hoogstens kan op basis van de stilistische kenmerken worden vastgesteld waar het object is vervaardigd, waardoor een van de twee soorten het meest waarschijnlijk is. De Schreger-lijnen zouden verschillen tussen beide soorten, maar ik heb daar, op een enkele link na, geen ondersteunende artikelen over kunnen vinden.
Leeftijdsbepaling
Leeftijd speelt een belangrijke rol om te bepalen aan welke eisen het ivoor moet voldoen. Helaas is leeftijdsbepaling in de praktijk niet eenvoudig. Voor de bepaling zijn er drie opties:
- Oude aankoopbewijzen. Klinkt goed, maar voor objecten van meer dan 75 jaar geleden zijn die veelal afwezig. Veel materiaal is doorverkocht en in het algemeen zal de aankoop zelden of nooit vergezeld gaan van een oorspronkelijke factuur.
- Stylistische kenmerken en oppervlakteconditie. Dit is natuurlijk het oog van de taxateur, maar blijft altijd subjectief. 100% zekerheid is niet te krijgen.
- Koolstofdateringen. Dit kan via het verval van 14C (de standaard methode), en bij de periode na 1952 de extra 14C in de atmosfeer vanwege de atoomproeven. Probleem is, dat een olifantentand groeit gedurende zijn hele leven, en dat het topje zomaar tientallen jaren ouder is dan de basis. Heb je dus een klein object dat uit 1925 dateert volgens deze methode, zegt dat niets over het moment dat de tand is bewerkt. Daarbij komt dat voor de datering een klein sample van het oppervlak wordt gebruikt. Als dit oppervlak recenter is gereinigd met organisch materiaal dat is achtergebleven / ingetrokken in het ivoor, zal dit een (veel) jongere datum kunnen aangeven. De CITES organisatie zelf zegt hierover:
"Dating of worked ivory, especially small pieces, can be highly ambiguous or misleading. The technique is also expensive, especially if applied at scale."
De conclusie hierover is dus net zo simpel als ontnuchterend: de enige manier om kleinere voorwerpen te dateren is het oog van de meester.
De voorwerpen
Ik heb drie voorwerpen op de veiling gekocht: een klem, een deel van een lakstempel, en een potje. Ze passeren achter elkaar de revue.
Klem
Soortelijke massa: | 1,7 |
RI: | 1,54 |
Hardheid: | 3 |
LWUV: | Blauwig wit |
Kleur: | Roomwit |
Deze resultaten sluiten olifantivoor niet uit.
Conclusie
Authentiek ivoor van een olifant. Leeftijd kan ik niet inschatten, maar het is niet een erg commercieel ontwerp en de Schreger-lijnen zijn alleen met moeite te vinden. Zou dit modern ivoor zijn dan was waarschijnlijk het oppervlak beter gepolijst zodat de lijnen er echt uit zouden springen.
Stempel
Soortelijke massa: | 1,7 |
RI: | 1,55 |
Hardheid: | 2,5 |
LWUV: | Blauwig wit |
Kleur: | Vergeeld |
Deze resultaten sluiten olifantivoor niet uit.
Conclusie
Authentiek ivoor. Voorwerp is behoorlijk vergeeld, maar heeft de kleur van ivoor uit die tijd.
Potje
Soortelijke massa: | 2,0 |
RI: | 1,50 |
Hardheid: | 3,5 |
LWUV: |
Binnen iets groenig, buiten iets meer blauw-wittig |
Kleur: | Licht gelig roomwit |
Deze resultaten maken het minder waarschijnlijk dat het om olifantivoor gaat.
Conclusie:
Er zijn nergens lijnen of Schreger-lijnen te vinden. Het betreft gegoten materiaal. Helaas heeft de taxateur nergens aangegeven hoe hij tot zijn conclusie kwam dat het ivoor betreft (dat zie je bij veel meer ivoorcertificaten op veilingen).
De certificaten
Voor wat betreft certificaten, het is eigenlijk alleen mogelijk om met buitenproportionele kostbare methoden zekerheid over conclusies te krijgen. Ik heb daar verder geen oordeel over. Het geeft wel te denken dat een duidelijk kunstmatig voorwerp als echt wordt beschouwd. Omdat dit geen ivoor is, heeft de misidentificatie in het kader van CITES geen gevolgen. Het bewijst wel hoe belangrijk het is kwantitatieve metingen te verrichten die wel mogelijk zijn. In het geval van het potje geeft dit al gelijk aan dat het verdacht materiaal is. Als gemmologen weten we dat natuurlijk allemaal allang.
Volgens de CITES richtlijnen moet de taxateur zijn conclusies onderbouwen. Ik heb de ivoorcertificaten van verschillende veilinghuizen bekeken. Laat ik het erop houden dat dat nog enige verbetering behoeft. De taxateurs worden wel op een onmogelijke missie gestuurd. Een object van 50 euro kan niet op alle manieren worden getest. Falen is daardoor ingebouwd in het systeem. Daarnaast is in het kader van CITES het belangrijkste dat het object van voor 3 maart 1947 is, en als het jonger is, dat het geen olifantivoor betreft. Zoals eerder aangegeven zijn er fundamentele redenen dat de ouderdom (lees tijdstip van vervaardigen / steken) niet nauwkeuriger kan worden aangegeven dan met een spreiding van enige tientallen jaren.
Het is mij volstrekt onduidelijk waarom een taxateur “Aziatische olifant” als conclusie vermeldt, terwijl dit op geen enkele manier kan worden bewezen.
Ondanks al deze tekortkomingen heeft er, als er een certificaat is, toch een derde partij nog naar de voorwerpen gekeken. Niet geheel waterdicht, maar wel risicoverlagend.
Eindconclusie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt vind ik ivoor interessant, en is het toch belangrijk om het te herkennen. Zoals zo vaak is enige oefening daarbij noodzakelijk. Die oefening heb ik gehad. Bijzonder mooi vind ik ivoor overigens niet, maar mijn stukken zijn natuurlijk geen topstukken.
Ik heb op de veiling bewust materiaal uit het goedkope segment gekocht. Ik kon daardoor binnen mijn budget meer voorwerpen kopen, en de kans op een vervalsing is dan toch wat groter. Op de veiling was het potje gecombineerd met de klem. Als ik naar de andere producten in de veiling kijk, heb ik het donkerbruine vermoeden dat ook het veilinghuis enige bedenkingen had.
Ik heb op verschillende veilingen de ervaring gehad dat de beschrijving en het product niet altijd klopten. Hou dat in de gaten!
Al het fotomateriaal © Henk Rijneveld